24481 |
struik (alg.) |
struik:
stroͅk (L367p Neerglabbeek),
strūk (L367p Neerglabbeek),
stròk (L367p Neerglabbeek),
strûk (L367p Neerglabbeek),
struikje:
stri-jkske (L367p Neerglabbeek),
strīkskə (L367p Neerglabbeek)
|
struik [ZND 32 (1939)], [ZND m]
III-4-3
|
26613 |
stuifmeel, stofmeel |
stof:
stof (L367p Neerglabbeek
[(2/100)]
),
stofmeel:
stof[meel] (L367p Neerglabbeek
[(1/100)]
)
|
Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.]
II-3
|
18929 |
stuntelen |
hampelen:
Waat zitste doa te hampele! Doog het dan toch op ein ander maneer
hampele (L367p Neerglabbeek)
|
onhandig te werk gaan
III-1-4
|
21591 |
sturen |
sturen:
stērə (L367p Neerglabbeek)
|
sturen [ZND m]
III-3-1
|
20847 |
suiker |
suiker:
als soornaam; Ze kwamen er op aaf wi-j de vlege op sòkker
sòkker (L367p Neerglabbeek)
|
suiker
III-2-3
|
20543 |
suikerklontje |
suiker:
Gewuunlik pak ich geine sòkker inne koffie
sòkker (L367p Neerglabbeek)
|
suikerklontje
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikernonk:
sòkkernònk (L367p Neerglabbeek)
|
suikeroom
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertantje:
sòkkertentsje (L367p Neerglabbeek)
|
suikertantje
III-2-2
|
20951 |
taai stuk vlees |
leren lap:
ein lère lap (L367p Neerglabbeek),
leren thijs:
eine lèren Ti-js (L367p Neerglabbeek),
taai:
tej (L367p Neerglabbeek),
det is mè tejje keddel
tej (L367p Neerglabbeek)
|
een stuk taai vlees of gebak || een taai stuk vlees of gebak || ongaar || taai
III-2-3
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
lèren ti-js (L367p Neerglabbeek)
|
een taaie pannekoek b.v. gebakken zonder gist
III-2-3
|