e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
struik (alg.) struik: stroͅk (Neerglabbeek), strūk (Neerglabbeek), stròk (Neerglabbeek), strûk (Neerglabbeek), struikje: stri-jkske (Neerglabbeek), strīkskə (Neerglabbeek) struik [ZND 32 (1939)], [ZND m] III-4-3
stuifmeel, stofmeel stof: stof (Neerglabbeek  [(2/100)]  ), stofmeel: stof[meel] (Neerglabbeek  [(1/100)]  ) Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.] II-3
stuntelen hampelen: Waat zitste doa te hampele! Doog het dan toch op ein ander maneer  hampele (Neerglabbeek) onhandig te werk gaan III-1-4
sturen sturen: stērə (Neerglabbeek) sturen [ZND m] III-3-1
suiker suiker: als soornaam; Ze kwamen er op aaf wi-j de vlege op sòkker  sòkker (Neerglabbeek) suiker III-2-3
suikerklontje suiker: Gewuunlik pak ich geine sòkker inne koffie  sòkker (Neerglabbeek) suikerklontje III-2-3
suikeroom suikernonk: sòkkernònk (Neerglabbeek) suikeroom III-2-2
suikertante suikertantje: sòkkertentsje (Neerglabbeek) suikertantje III-2-2
taai stuk vlees leren lap: ein lère lap (Neerglabbeek), leren thijs: eine lèren Ti-js (Neerglabbeek), taai: tej (Neerglabbeek), det is mè tejje keddel  tej (Neerglabbeek) een stuk taai vlees of gebak || een taai stuk vlees of gebak || ongaar || taai III-2-3
taaie pannenkoek leren thijs: lèren ti-js (Neerglabbeek) een taaie pannekoek b.v. gebakken zonder gist III-2-3