e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

Gevonden: 2098
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broodje broodje: Fi-jn briêdsjes bakke: vleien, mouwvegen  briêdsje (Neerglabbeek), pistolet: Fr. pistolet  pistelee (Neerglabbeek), weg: wègk (Neerglabbeek) broodje || een broodje (al of niet) belegd || weg: een aan beide zijden spits toelopend pijlvormig broodje III-2-3
broodoven oven: ȳvǝ (Neerglabbeek) De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.] II-1
brouwen brouwen: brø̜wǝ (Neerglabbeek), brǫwǝ (Neerglabbeek) Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.] II-2
brouwerij brouwerij: brø̜̄wǝri (Neerglabbeek) De plaats of het bedrijf waar men bier brouwt. In dit lemma zijn niet opgenomen de woorden die verwijzen naar een specifiek bedrijfsgebouw binnen de brouwerij. Zie daarvoor de lemmata ''mouterij, brouwhuis'', etc. Volgens de zegslieden uit Q 78 en Q 196 werd de term "panhuis" vroeger gebruikt, maar werd hij inmiddels vervangen door "brouwerij". Ook de invuller uit Q 188 vermeldt dat hij de term "panhuis" slechts uit oude archieven kent. [L 22, 27b; L 1u, 26;monogr.] II-2
brug brug: brɛh (Neerglabbeek) een houten brug [ZND 22 (1936)] III-3-1
bruid bruid: 1a-m; 22, 29a;  brōēt (Neerglabbeek) bruid [ZND 01 (1922)] III-2-2
bruidje in de processie bruidje: brū:tjəs (Neerglabbeek) Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)] III-3-3
bruiloft bruiloft: 1a-m; 22, 29b;  brūūləft (Neerglabbeek) bruiloft [ZND 01 (1922)] III-2-2
brullen brullen: brelǝ (Neerglabbeek) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulse koe brul: brel (Neerglabbeek) Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b] I-11