e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

Gevonden: 2098
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haast hebben heksen: mân, jaag mich toch zuu neet op: ich kan toch neet hekse  hekse (Neerglabbeek), jagen: ich höb mich den hiêle daag mote jagen es eine gek  jage (Neerglabbeek) het al dan niet zich (overdreven) haasten || zich overmatig (moeten) haasten III-1-4
haastig gejaagd: gəjāgd (Neerglabbeek, ... ), haastig: hoastig (Neerglabbeek), hoort men ook  hoastig (Neerglabbeek), meer gebr.  hèèstig (Neerglabbeek), mi-jn nònkel is hèèstig gestorve  hèèstig (Neerglabbeek) Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] || haastig [ZND 26 (1937)] III-1-4
hagelen hagelen: ha͂:gələ (Neerglabbeek) hagelen [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagelslag muisjes: Besji-jt möt mi-jskes  mi-jskes (Neerglabbeek), muizenkeutelen: Van chocolade- of suikermuisjes verkl. mûzekiêtelke  mûzekiêtel (Neerglabbeek) chocoladekorrels || hagelslag III-2-3
hagelx hagel: ha͂gəl (Neerglabbeek) hagel [ZND 26 (1937)] III-4-4
hak vers: vars (Neerglabbeek) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] II-10
hak van een schoen vers: də vars (Neerglabbeek) hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] III-1-3
hak van het blad van de zeis vars: vars (Neerglabbeek) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
haken en ogen haken en ogen: hīǝk ɛn ø̜̄x (Neerglabbeek) Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11] II-7
hakken, wieden met de hak krabben: krabǝ (Neerglabbeek) Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.] I-5