e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sla, algemeen salade: slaai (Neerglabbeek), slāi (Neerglabbeek) [Goossens 1b (1960)]sla I-7
slaan houwen: pārs eͅn blauw gəhūət (Neerglabbeek) ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
slachten slachten: slaxtǝ (Neerglabbeek) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slagroom slagroom: slaagruim (Neerglabbeek) slagroom III-2-3
slak slak: slek (Neerglabbeek) slak III-4-2
slappe koffie merenzeik: mèrezeik (Neerglabbeek) nogal slappe koffie of thee III-2-3
slecht gesneden hengst piet: pit (Neerglabbeek) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht mens, slechte kerel voyou (fr.): Fr. voyou Pas mè good op, want dèè vent is eine echte vejuw  vejûw (Neerglabbeek) schurk, ploert III-1-4
slechtgehumeurd (zijn) konijns: Ze waas ziêker möt hèèr linkerbein opgestange, zuu kni-jns waas ze  kni-jns (Neerglabbeek) lastig, grommelend III-1-4
sleephout tuier: tii̯ǝr (Neerglabbeek) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11