e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spinnen spinnen: speͅnə (Neerglabbeek) spinnen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
spons sponsje: Köntsj ge Finske? Dèè wist zee kònsje möt e spinske Oppe twalöttoafel laag èè roos spinske  spinske (Neerglabbeek) sponsje III-2-1
sport van een stoel spon: spòn (Neerglabbeek), sproot: Ki-jk ût möt de leijer, want ein paar sprute zeen gebruke  spruut (Neerglabbeek), treem: triêm (Neerglabbeek) de sport van een stoel || dwarshout van een stoel || sport van een stoel III-2-1
sporten sproten: sprui̯ǝtǝ (Neerglabbeek) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
spreeuw spreeuw: spriêf (Neerglabbeek) spreeuw III-4-1
springen springen: sprɛngə (Neerglabbeek) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springstier springvar: sprɛ.ŋvar (Neerglabbeek) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
spruiten, uitbotten spruiten: sprûte (Neerglabbeek), struiken: strûke (Neerglabbeek) schieten, scheuten krijgen || spruiten, uitschieten III-4-3
spruitkool, spruitje spruitje: spri-jtsje (Neerglabbeek), spruitkool: sprûtkiêl (Neerglabbeek) spruitje || spruitkool I-7
staan staan: sto.n (Neerglabbeek) staan [ZND 46 (1946)] III-1-2