e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vroegmis vroegmis: deͅfrēxmez (Neerglabbeek) Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] III-3-3
vrolijk levendig: klein krisje waas èè bezinner lèvetig (of lèvendsjig) kèrelke doon¯r oppe bewaarsjoal zaat  lèvetig (Neerglabbeek) opgewekt III-1-4
vrouw vrouw: vrouw (Neerglabbeek) vrouw [ZND 04 (1924)] III-3-1
vrouw, vrouwspersoon vrouwlie: van vruimes of vruiw  vruili-j (Neerglabbeek), wijf: een plattere en en vaak ook pej. vorm voor vruiw  wi-jf (Neerglabbeek) vrouw || vrouwvolk III-2-2
vrouwelijk dier vrouwtje: vruike (Neerglabbeek) vrouwelijk dier III-4-2
vrouwelijk kalf rind: rɛi̯njtjš (Neerglabbeek), vaarzenkalf: vɛ̄.rzǝ[kalf] (Neerglabbeek) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk lam germ: gɛrm (Neerglabbeek) [L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.] I-12
vrouwelijk schaap in het algemeen germ: gęrǝm (Neerglabbeek), ou: ø̜̄u̯ (Neerglabbeek) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken zoog: zūi̯.x (Neerglabbeek), zūǝx (Neerglabbeek) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke duif duivin: døͅfen (Neerglabbeek), wijfje: wifkə (Neerglabbeek), wīfke (Neerglabbeek) Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)] III-3-2