25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
drɛppə (L367p Neerglabbeek),
ps. of toch omspellen volgens IPA: [dr@pp\\]?
drɛppə (L367p Neerglabbeek)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
duf (L367p Neerglabbeek),
Pl. [duiw.ve]
duiwf (L367p Neerglabbeek)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND m]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
duf (L367p Neerglabbeek),
dûf (L367p Neerglabbeek)
|
duif [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
21965 |
duivenhok |
duivenkooi:
deͅduvəkoi (L367p Neerglabbeek),
dui.vəkūii (L367p Neerglabbeek),
dūvǝkōi̯ (L367p Neerglabbeek),
dűvǝkű̄i̯ (L367p Neerglabbeek),
spijker:
spikǝr (L367p Neerglabbeek)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
spijker:
spi.kər (L367p Neerglabbeek),
spikǝr (L367p Neerglabbeek),
strijkplank:
strī.kplā.ŋk (L367p Neerglabbeek),
vliegplank:
vlēxplaŋk (L367p Neerglabbeek)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
døͅfen (L367p Neerglabbeek),
wijfje:
wīfke (L367p Neerglabbeek)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
del (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
20045 |
duizendschoon |
jonkertje:
jinkerke (L367p Neerglabbeek)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.)
III-2-1
|
19310 |
durven |
dorren:
dèrə (L367p Neerglabbeek),
hɛ̄ hɛ̄t dat net dorrə don (L367p Neerglabbeek)
|
durven [ZND 25 (1937)] || Hij heeft dat niet durven doen [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
dēr (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|