18145 |
gebrekkig persoon |
arme mens:
ynən eͅrmə mens (L367p Neerglabbeek)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
20161 |
gebroeders; niet gebruiken |
gebroers:
zn van broor ook breers
gebreers (L367p Neerglabbeek)
|
gebroeders
III-2-2
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebrīək (L367p Neerglabbeek)
|
Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
19248 |
gedenken; gedachtenis |
rappeleren:
Fr. se rappeler
rappelère (L367p Neerglabbeek),
Fr. se rappeler Ich rappelèèr dich eraan deste good op ti-jd moos kòmme
rappelère (L367p Neerglabbeek)
|
doen herinneren || zich herinneren
III-1-4
|
19046 |
geduld |
patintie:
Fr. patience Samenst. pasjentsiewerk
pasjentsie (L367p Neerglabbeek)
|
geduld
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
zacht:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
zōxt (L367p Neerglabbeek)
|
gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gèle sjri-jver (L367p Neerglabbeek)
|
geelgors
III-4-1
|
21586 |
geen ... waard |
geen cent waard:
è = gr. èta
gijne sent wèrt (L367p Neerglabbeek)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
29054 |
geer |
lap:
lap (L367p Neerglabbeek)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫrt˲vǭ ̝rǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|