18828 |
getob; tobben |
gemartel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gəmartəl (L367p Neerglabbeek)
|
gemartel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
gətīgə (L367p Neerglabbeek)
|
getuigen [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
mət fēr silə dɛt is chɛfərlək (L367p Neerglabbeek)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
dɛt is eine chəfārlɛkə kɛrəl (L367p Neerglabbeek)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
21322 |
gevangenis |
prison (<fr.):
Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis.
prəsoͅng (L367p Neerglabbeek)
|
gevangenis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19743 |
gevel |
faèade:
fasaat (L367p Neerglabbeek),
voorgevel:
viêrgevel (L367p Neerglabbeek)
|
gevel aan de voorzijde van een woning || voorgevel van een woning
III-2-1
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
nog voelen:
dɛt ve:l ich noch a:n mīn han (L367p Neerglabbeek)
|
mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
doof:
döf (L367p Neerglabbeek)
|
in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spęrǝx (L367p Neerglabbeek)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
17564 |
gewricht |
elleboog en knie:
ɛlləboch ɛn knī (L367p Neerglabbeek)
|
hoe heet het gewricht van een lidmaat, d.i. de plaats waar de beenderen van armen of benen met elkaar verbonden zijn ? [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|