34153 |
niet behouden |
herlopen:
hęrlǫu̯pǝ (Q096c Neerharen)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|
34154 |
niet drachtig |
leeg:
lē̜x (Q096c Neerharen)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
24716 |
niet gedijen |
geen aard (hebben):
geinen aard (Q096c Neerharen)
|
Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33447 |
niet gehalveerde poortvleugel |
slag:
slāx (Q096c Neerharen)
|
Een scharnierende poort bestaat meestal uit twee vertikaal verdeelde planken helften of vleugels. Bedoeld wordt een poortvleugel die niet zelf nog eens gehalveerd is. Zie voor dit laatste het lemma "gehalveerde poortvleugel" (4.1.7). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18.c bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42a; monogr.]
I-6
|
21654 |
niet gunnen |
inhouden:
ps. omgespeld volgens Frings.
engəhoͅu̯wə (Q096c Neerharen)
|
ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25172 |
nieuwe maan |
jong licht:
jonk leech (Q096c Neerharen),
nieuwe maan:
nówe maon (Q096c Neerharen)
|
schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20504 |
nippen |
sippen:
sippen (Q096c Neerharen)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
paljas:
paljas (Q096c Neerharen)
|
Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20809 |
noot |
noot:
nóót (Q096c Neerharen)
|
noot [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
21651 |
notariskosten |
schrijfgeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
šrifgeͅlt (Q096c Neerharen)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|