e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerharen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pastinaak pastenakelen: pastena(e)kel (Neerharen), pastenaken: pastenaaek (Neerharen) pastinaak [ZND 05 (1924)] I-7
pastoor pastoor (<lat.): pestoer (Neerharen) Pastoor. [ZND 14 (1926)] III-3-3
patroonheilige, kerkpatroon patroon (<fr.): heilige  eine petroen (Neerharen), model  ein petroen (Neerharen) Een patroon: uitspraak. [ZND 40 (1942)] III-3-3
paus paus: de paus (Neerharen) De paus. [ZND 40 (1942)] III-3-3
peetoom peteren: peitere (Neerharen) peter (doopvader) [ZND 05 (1924)] III-2-2
peettante paat: paat (Neerharen) meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)] III-2-2
pek pek: pę̄k (Neerharen), teer: tār (Neerharen) De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38] II-10
pekdraad pekdraad: pę̄kdrǭt (Neerharen) De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10
pekel pekel: pikǝl (Neerharen) De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.] II-1
pekelkuip slachtkuip: slaxkup (Neerharen) De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.] II-1