e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerharen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voerschep scheppan: šøppan (Neerharen) Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b] I-11
voetkussen poef: póf (Neerharen) Kussen voor de voeten als men zit (voetkussen, poef) [N 79 (1979)] III-2-1
voetpannen dekpannen: dękpanǝ (Neerharen) De paar rijen pannen die de onderrand van het dak vormen wanneer dit deels met stro en deels met pannen wordt gedekt. [N F, 34a; N 4A, 27c; monogr.] II-9
voetzool zool: zoul (Neerharen) hoe heet het onderste vlak van de voet [ZND 40 (1942)] III-1-1
vogelmuur mier: mię.r (Neerharen) Stellaria media L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en braakliggende gronden met kleine donkere zaadjes en groene blaadjes. Het groeit laag boven de grond in samenhangende trossen en bloeit van februari tot november met kleine witte bloempjes. Kippen (en kanaries) eten het graag en sommige benamingen wijzen ook hierop. De lengte varieert van 10 tot 40 cm. Het is bekender onder de oude naam muur. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1a, 1b, 2c; A 60A, 59; monogr.] I-5
vogelpootje, serradelle serradelle: sǝrdɛl (Neerharen) Ornithopus sativus Brot. Een 30 tot 60 cm hoge plant met rechtopstaande stengel, veervormige blaadjes en roze-witte bloempjes. De plant bloeit van juni tot de herfst en wordt vooral op zandgonden als bemestingsgewas, maar ook als veevoeder geteeld. [N Q, 3; N 11A, 29c; JG 1a, 1b; R 3, 29; monogr.] I-5
vogelwikke wikke(n): wekǝ (Neerharen) Vicia cracca L. Algemeen voorkomend klimmend onkruid in graslanden en bermen, aan bosranden en waterkanten met paarsblauwe bloempjes in langgesteelde trossen en lange stengels. Het bloeit van juni tot september. De lengte varieert van 30 tot 200 cm. Dit onkruid wordt vaak verward met ringelwikke (Vicia hirsuta (L.) S.F. Gray), waar het sterk op lijkt, maar dat kleiner is (15 tot 60 cm.) en blauwachtig witte bloempjes heeft, die van mei tot juli bloeien. Ringelwikke komt meer voor op zandige bermen en akkerland, waar het bijzonder schadelijk is voor het koren. Bij de opgaven wordt door de informanten vaak geen onderscheid gemaakt. Voor de typen rij, gerij en wilde liezen (en samenstellingen of contaminaties zoals rijwikke) is steeds aangegeven dat het om de kleinere ringelwikke gaat. Oorspronkelijk was dit bij rijf ook het geval, maar dit woord heeft op sommige plaatsen betekenisuitbreiding ondergaan en is "wikke in het algemeen", dus ook de grotere vogelwikke, gaan aanduiden. Hier en in andere woordtypen is aangegeven d.m.v. (groot) en (klein) om welke van de twee uitdrukkelijk aangegeven variëteiten het gaat. De typen met wik zijn ondergebracht bij wikke; de naam wikke zelf wordt wel als een meervoud geïnterpreteerd; vandaar de mogelijke meervoudsvorm van het woordtype wikke(n). De windende groeiwijze heeft geleid tot gemeenschappelijke namen met de haag- en akkerwinde; de groeiplaats in het koren tot gemeenschappelijke namen met de klaproos (de typen met kol) en de schadelijkheid tot enkele niet-specifieke onkruidbenamingen (onkruid, drek, knoei, vuiligheid). Vergelijk ook het lemma Voederwikke. [N 11A, 29e; N C 1a, 1b; N Q 1b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-5
voile [2] falie: falie [fali} (Neerharen), sluier: slöjer [sləjər} (Neerharen) tule, strook ~ van de grote witte muts die van het hoofd afhing over schouders en rug {afb} [slöjjer] [N 25 (1964)] III-1-3
vol vol: vǫl (Neerharen) Een vol is de strook grond die men bij de manier van eggen als bedoeld in het vorige lemma, op de heen- of terugweg onbewerkt laat, om hem na de volgende draai "vol" te eggen; zie afb. 74 t/m 76. Benamingen voor deze strook liggen - veelal in de meervoudsvorm - ook besloten in de termen van het vorige lemma. De enkele vol is smaller dan de normale egbaan en gewoonlijk niet breder dan de helft daarvan. De term vol wordt soms ook wel gebruikt voor de egbaan, het door de eg getrokken spoor. Daarop zijn ook de termen aan het einde van het lemma van toepassing. Ze worden gevolgd door enige termen die betrekking hebben op de in een egbaan te onderscheiden sporen van de egtanden. [N 11A, 174 + 175; JG 1b add.; div.; monogr.] I-2
volle maan volle maan: volle maon (Neerharen) schijngestalte van de maan: volle maan [N 81 (1980)] III-4-4