18254 |
gesp |
gesp:
sjoon mèt ein gasp (L321p Neeritter),
snal (<du.):
sjnal (L321p Neeritter)
|
gesp [schoenen m.e. ~ ] [SGV (1914)] || sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33761 |
gespeend veulen |
speenling:
spīǝnleŋ (L321p Neeritter)
|
Een veulen dat gespeend, niet meer gezoogd wordt. De ontwenning heeft tijdens de vierde of vijfde maand plaats. [N 8, 2b]
I-9
|
25942 |
gestadige wind |
flinke wind:
fleŋkǝ wenjt (L321p Neeritter)
|
Een constante, niet stotende wind. [N O, 9d]
II-3
|
33428 |
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen |
stuiker:
stui̯kǝr (L321p Neeritter)
|
De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b]
I-6
|
18696 |
gesteven voorstuk van een overhemd |
borst:
borst (L321p Neeritter),
plastron (fr.):
plastron (L321p Neeritter)
|
voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18543 |
gestreepte broek |
geklede boks:
geklejde books (L321p Neeritter),
streepboks:
streepbooks (L321p Neeritter)
|
broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18828 |
getob; tobben |
gemartel:
gemĕrtel (L321p Neeritter)
|
gemartel [SGV (1914)]
III-1-4
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
getuge (L321p Neeritter)
|
getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
33387 |
getuigkast |
gereikast:
gǝrɛi̯kast (L321p Neeritter),
gescheerkast:
gǝšīǝrkast (L321p Neeritter)
|
Een kast, ook wel kist of bak, waarin het getuig van het paard (vooral het kostbare zadel en de haam) bewaard wordt. Op grote boerderijen (of bij welvarende mensen) is er wel eens een apart vertrek voor het getuig, maar dit komt slechts zelden voor. Een kast voor het paardetuig is onbekend in L 320a, 324, 330, 369, Q 113, 198b en 203b. Meestal hangt men het getuig aan haken of balkjes in de muur (K 278, L 271, 318, 322, 372, 413, 429a, P 107a, Q 4, 78, 111 en 193). In L 282 wordt het getuig op een ezel gelegd. Benamingen die niet een kast, kist of bak betreffen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigrek" (2.3.8). Zie ook dat lemma. [N 13, 81]
I-6
|
30181 |
gevak |
vak:
vak (L321p Neeritter)
|
Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.]
II-9
|