33024 |
goede- opbrengst geven |
geeft goed:
geeft goed (L321p Neeritter)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
goojekōūp (L321p Neeritter)
|
goedkoop [SGV (1914)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
sul:
sul (L321p Neeritter)
|
goedzak [SGV (1914)]
III-1-4
|
17903 |
gooien |
gooien:
goeaje (L321p Neeritter),
goeoien (L321p Neeritter),
goeoje (L321p Neeritter),
smijten:
smiete (L321p Neeritter),
smieten (L321p Neeritter)
|
gooien [goesje] [N 38 (1971)] || gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] || werpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21627 |
gouden twintig frank |
leopold:
Leopold (L321p Neeritter),
napoleon:
Opm. gouden 20 fr. Frans.
napoleon (L321p Neeritter)
|
Betekenis en uitspraak van: napoleon? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] || gouden munt van 20 franc [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24156 |
goudhaantje |
piepertje:
pieperke (L321p Neeritter)
|
goudhaantje
III-4-1
|
21327 |
graaf |
graaf:
graaf (L321p Neeritter)
|
graaf [titel] [SGV (1914)]
III-3-1
|
33048 |
graan maaien met de zeis |
zeisselen:
zɛ̄sǝlǝ (L321p Neeritter)
|
Het afmaaien van het graan met de zeis. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en kaart 19 "graan maaien met zicht en zeis". De "maaien"-opgaven van vraag N 15, 15a uit die plaatsen waar in vraag 14 is opgegeven dat het graan er met de zicht werd gemaaid (zie kaart 19), moeten als twijfelachtig worden beschouwd; men maaide er immers met de zicht. Wellicht is de zegsman op een dwaalspoor gebracht omdat er eerst naar het maaien met de zeis en pas daarna naar het maaien met de zicht is gevraagd. Vergelijk het lemma ''gras (af)maaien'' (3.1.2) in aflevering I.3. [N 15, 15a; monogr.]
I-4
|
33085 |
graan stapelen in de schuur |
bermen:
bɛrǝmǝ (L321p Neeritter)
|
Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
26606 |
graan vermeerderen |
bijgreinen:
bigrę̄nǝ (L321p Neeritter)
|
De graantoevoer naar de steen opvoeren. Op deze wijze wordt gedeeltelijk de kwaliteit van het graan geregeld: hoe meer graan tegelijkertijd op de molen is, des te grover het wordt gemalen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛde graantoevoer regelenɛ.' [N O, 36j; Vds 153; Jan 160; Coe 141; Grof 163; N O, 19m add.; N O, 34l]
II-3
|