20558 |
pap |
brij:
brie (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter),
pap:
pap (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
brij [SGV (1914)] || pap [DC 35 (1963)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21126 |
papier |
papier:
papēēr (L321p Neeritter)
|
papier [SGV (1914)]
III-3-1
|
30149 |
paramentwerk |
precies verband:
prǝsis ˲vǝrbantj (L321p Neeritter)
|
Het metselen met uitgezochte stenen die zuiver in verband worden geplaatst. De metselstenen die men in een dergelijk geval gebruikte, werden in L 382 'voorwerkers' ('vø̄rwerǝkǝrs'), in Q 90 'façadebrikken' ('fasāt˱brekǝ') en in Q 3 'eerste keus' ('īrstǝ kø̄s') genoemd. Zie ook de lemmata 'Voorwerkers' en 'Koppenlat'. [N 31, 25]
II-9
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
perpluuj (L321p Neeritter)
|
paraplu [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26663 |
partij |
partij/parti:
parti (L321p Neeritter)
|
Zestig zakken van veertig kilo bij elkaar. [N O, 38p]
II-3
|
34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kuikje:
kykskǝ (L321p Neeritter)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
26692 |
pasbrug |
licht:
licht (L321p Neeritter),
lichtbalk:
lichtbalk (L321p Neeritter)
|
Het horizontale balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waar de zwengel en de spil op rusten. De pasbrug is aan één uiteinde scharnierend vastgezet en rust met het andere uiteinde op de lichtboom. [N D, 21]
II-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
kalfje:
[kalfje] (L321p Neeritter)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
26528 |
pashamer |
hamer:
hamer (L321p Neeritter)
|
De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235]
II-3
|
31541 |
passersleutel |
passersleutel:
pɛsǝrslø̜tǝl (L321p Neeritter)
|
Soort schroevendraaier met twee punten om de benen van een passer aan te draaien en vast te zetten. Zie ook afb. 202. [N 33, 300f]
II-11
|