e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pap brij: brie (Neeritter, ... ), pap: pap (Neeritter, ... ) brij [SGV (1914)] || pap [DC 35 (1963)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
papier papier: papēēr (Neeritter) papier [SGV (1914)] III-3-1
paramentwerk precies verband: prǝsis ˲vǝrbantj (Neeritter) Het metselen met uitgezochte stenen die zuiver in verband worden geplaatst. De metselstenen die men in een dergelijk geval gebruikte, werden in L 382 'voorwerkers' ('vø̄rwerǝkǝrs'), in Q 90 'façadebrikken' ('fasāt˱brekǝ') en in Q 3 'eerste keus' ('īrstǝ kø̄s') genoemd. Zie ook de lemmata 'Voorwerkers' en 'Koppenlat'. [N 31, 25] II-9
paraplu paraplu: perpluuj (Neeritter) paraplu [N 23 (1964)] III-1-3
partij partij/parti: parti (Neeritter) Zestig zakken van veertig kilo bij elkaar. [N O, 38p] II-3
pas uit het ei gekomen kipje kuikje: kykskǝ (Neeritter) [N 19, 40b] I-12
pasbrug licht: licht (Neeritter), lichtbalk: lichtbalk (Neeritter) Het horizontale balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waar de zwengel en de spil op rusten. De pasbrug is aan één uiteinde scharnierend vastgezet en rust met het andere uiteinde op de lichtboom. [N D, 21] II-3
pasgeboren kalf kalfje: [kalfje] (Neeritter) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
pashamer hamer: hamer (Neeritter) De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235] II-3
passersleutel passersleutel: pɛsǝrslø̜tǝl (Neeritter) Soort schroevendraaier met twee punten om de benen van een passer aan te draaien en vast te zetten. Zie ook afb. 202. [N 33, 300f] II-11