17695 |
slokdarm |
slokdarm:
slokderm (L321p Neeritter),
slōkdɛrm (L321p Neeritter)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78]
II-1, III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
slons:
slôns (L321p Neeritter)
|
slons [SGV (1914)]
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
slōt (L321p Neeritter)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
18630 |
sluier |
voile (fr.):
voeol (L321p Neeritter)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17577 |
sluik haar |
haar wie een stekelvarken:
hoar wie ei stekelverke (L321p Neeritter)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
doezelen:
doezele (L321p Neeritter),
sluimeren:
sloemere (L321p Neeritter)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25505 |
sluiting aan de ovendeur |
overslaand klepje:
overslaand klepje (L321p Neeritter),
schuif:
sxȳf (L321p Neeritter)
|
Getuige de opgaven komen er verschillende manieren van sluiten voor variërend van heel eenvoudige tot meer technische. Volgens de informant van P 56 wordt er daar simpelweg een stok tegen de ovendeur geplaatst. Volgens de zegspersoon uit L 372 gebeurt dit sluiten met een (kløpǝl) door de boer, terwijl de bakker gebruik maakt van een (sxǫw). [N 29, 2c; N 29, 2a; N 29, 2b]
II-1
|
18542 |
sluitklep |
klep:
klep (L321p Neeritter),
paan:
WNT: paan (I), zekere harige stof voor kleederen, fluweel [vgl. Van Dale: (II) paan, pane (<Fr.)]; paan (II), doek of lap van wollen, katoenen of linnen stof, waarmede de negers in Afrika die niet geheel naakt gaan het lichaam omgeven, van het middel tot aan de knieën of iets lager [vgl. Van Dale: (I) paan (<Port. <Lat.)].
pan (L321p Neeritter)
|
klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33460 |
sluitpin onder aan een poortvleugel |
schoude:
šǭi̯ (L321p Neeritter)
|
Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c]
I-6
|
33957 |
sluitriem |
sluitriem:
slūtrim (L321p Neeritter)
|
Riempje waarmee de delen van het haamslot op hun plaats gehouden worden. [JG 1a; N 36, 13]
I-10
|