e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tondel lont: lôônjt (Neeritter) ontvlambaar materiaal in de tondeldoos [N 20 (zj)] III-2-1
tondeldoos tondeldoos: tônjteldoos (Neeritter) tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)] III-2-1
tonen tonen: tūīne (Neeritter) tonen [SGV (1914)] III-1-1
tong blad: Plat.  blaad (Neeritter), onderslag: oŋǝrslāx (Neeritter), tong: tong (Neeritter, ... ) De gemetselde afscheiding tussen twee rookkanalen in een schoorsteen. De term 'wang' (L 270) wordt doorgaans gebruikt voor de zijmuren van een uitgebouwd rook- en/of wasemkanaal. [N 32, 25c; monogr.] || tong [DC 01 (1931)] II-9, III-1-1
tongewelf halfrond gewelf: halǝfronjt ˲gǝwø̜lǝf (Neeritter) Gewelf waarvan de dwarsdoorsnede een halve cirkel of een ellips is. [N 32, 22b] II-9
toonbank toonbank: toeanbank (Neeritter) toonbank [SGV (1914)] III-3-1
toot karstaart: kęrstɛrt (Neeritter), staart: stɛrt (Neeritter) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig ge√Ønterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
tortelduif lachduif: lachdoef (Neeritter) tortelduif III-4-1
trakteren trakteren (<lat.): trakteere (Neeritter) trakteeren [SGV (1914)] III-3-1
tranende ogen leepogen: leepauge (Neeritter) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1