20682 |
boerenkoolstamppot |
gebakken aardappelen:
gebakke êrpulle (L321p Neeritter)
|
Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
vlaai:
Halve dichtgeslagen taarteboóm
flaaj (L321p Neeritter)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalf:
zwelf (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter),
zwĕlf (L321p Neeritter)
|
zwaluw [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerin:
bōren (L321p Neeritter),
dees boorin (L321p Neeritter),
die boorin (L321p Neeritter)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]boerin [deze ~ ] [SGV (1914)] || boerin [die ~] [SGV (1914)]
I-6, III-3-1
|
33332 |
boertje, kleine boer |
boertje:
bø̄rkǝ (L321p Neeritter)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
17633 |
boezem |
boezem:
buzǝm (L321p Neeritter)
|
Het zware stuk hout aan de onderzijde van de steenbalk waarin de standerdnok rust. In K 357 en P 51 was de boezem voorzien van een smeergat. [N O, 42u]
II-3
|
18209 |
boezeroen |
boezeroen:
bazeroen (L321p Neeritter),
boezeroen (L321p Neeritter)
|
boezeroen [SGV (1914)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
31464 |
bolhamer |
bolhamer:
bǫlhāmǝr (L321p Neeritter)
|
In het algemeen een hamer met één of twee bolronde koppen. Zie ook afb. 161. De hamer wordt gebruikt bij het uitdrijven, het bol of wijder maken van de buitenwijdte van een werkstuk door met een (bol)hamer van binnen naar buiten te slaan. Zie ook het lemma "drijven". Het woordtype bolhamer kon in L 210, L 246, L 266 en L 291 ook worden gebruikt voor een hamer met een bolvormige en een halfbolvormige kop. [N 33, 57; N 33, 67; N 64, 39c; N 64, 39i; N 64, 40b-c; N 66, 6i; N 66, 7b-c]
II-11
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhōōd (L321p Neeritter)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
caisse d`pargne (fr.):
ketsjpeng (L321p Neeritter)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|