22646 |
vissen |
vissen:
vèsse (L321p Neeritter)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
32565 |
visvangmand |
aalskorf:
ǭlskørǝf (L321p Neeritter)
|
Gevlochten, fuikvormige mand waarmee vis, en dan met name paling, gevangen wordt. [N 40, 103]
II-12
|
30189 |
vitsen |
vlechten:
vlɛxtǝ (L321p Neeritter)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
flaaj (L321p Neeritter)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
dekselvlaai:
dêkselflaai (L321p Neeritter)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
leddertjesvlaai:
leijerkusflaai (L321p Neeritter)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
spies (L321p Neeritter)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaienschotel:
vlaaieschótel (L321p Neeritter),
vlaaischotel:
Rond. Voor gebak rond, van glas of porselein.
vlaaisjotel (L321p Neeritter)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30136 |
vlaams verband |
vlaams verband:
vlǭms ˲vǝrbantj (L321p Neeritter)
|
Verband, doorgaans toegepast bij muren dikker dan een halve steen, waarbij in iedere laag zowel koppen als strekken zijn verwerkt. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop; tweede laag: kop, strek, kop, strek, kop, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 20). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merköf (L321p Neeritter),
mérköf (L321p Neeritter)
|
meerkol [SGV (1914)] || vlaamse gaai
III-4-1
|