19658 |
wasgoed |
was:
was (L321p Neeritter)
|
wasgoed [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
wasmand:
wasmanj (L321p Neeritter),
witte mand:
wetǝ manj (L321p Neeritter)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
19520 |
wastobbe, wasteil |
teil:
teil van zink, om eerst de was in te weken en later te wassen
teil (L321p Neeritter),
tob:
Om de was in te weken en later te wassen. Deze is van hout.
tob (L321p Neeritter)
|
teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wātǝrblǭs (L321p Neeritter)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
19457 |
waterdamp, wasem |
damp:
damp (L321p Neeritter)
|
Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18302 |
waterdichte laars |
jachtstevel:
jaachtsteevel (L321p Neeritter),
waterstevel:
watersjteevel (L321p Neeritter)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30318 |
waterdorpel |
vensterdorpel:
venstǝrdø̜rpǝl (L321p Neeritter)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
moeor (L321p Neeritter)
|
waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26013 |
waterlijst |
meelbalk:
mę̄lbalǝk (L321p Neeritter)
|
Elk van de twee onderste horizontale balken in de twee zijwegen van de molenkast. Zie ook afb. 14 en 16. [N O, 43h]
II-3
|
26809 |
waterlossing |
graafje:
(mv.)
grɛfkǝs (L321p Neeritter)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|