18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
poffer:
pôôfer (L321p Neeritter)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęi̯n[klee] (L321p Neeritter),
witte klee:
wetǝ [klee] (L321p Neeritter)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
ingemaakt moes:
ingemaakjt moos (L321p Neeritter),
kappes:
kappes (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter),
moes uit de ton:
moos oet de ton (L321p Neeritter)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwikstĕrt (L321p Neeritter)
|
kwikstaart [SGV (1914)]
III-4-1
|
18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
kornetje (<fr.):
informant: bestond ook in `t zwart voor in de week
kernètje (L321p Neeritter)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18618 |
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje |
neepjesmuts:
neepkusmöts (L321p Neeritter)
|
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33913 |
witte vlekken |
duivelshaar:
dȳvǝlshǭr (L321p Neeritter)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
24574 |
witte waterlelie |
kollebloem:
ook voor de gele
kollebloom (L321p Neeritter),
waterkol:
ook voor de gele
waterkol (L321p Neeritter)
|
witte waterlelie [N 37 (1971)]
III-4-3
|
32489 |
witte wissen drogen |
bleken:
blęjkǝ (L321p Neeritter
[(in de zon)]
),
drogen:
drȳǝgǝ (L321p Neeritter)
|
De geschilde wissen in de buitenlucht drogen. [N 40, 31]
II-12
|
25529 |
witte, buitenlandse bloem |
amerikaanse bloem:
amerikānsǝ blōm (L321p Neeritter)
|
De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16]
II-1
|