e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich schuren zich schuren: zex šōrǝ (Neeritter) Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7] I-12
zicht zicht: zext (Neeritter) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziek krank (du.): krank (Neeritter) ziek [SGV (1914)] III-1-2
ziekte ziekte: zeekdje (Neeritter) ziekte [SGV (1914)] III-1-2
ziel ziel: zîêl (Neeritter) ziel [SGV (1914)] III-3-3
zien, kijken kijken: kieke (Neeritter), zien: zēēn (Neeritter) kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)] III-1-1
zigzageg, s-eg zigzag: seksak (Neeritter) Een als zaadeg en/of als onkruideg gebruikte ijzeren eg, die vaak meerdelig is en waarvan de hoofdbalkjes (waarin ook de tanden zitten) zigzag- of S-vormig zijn. Zie de afb. 60 en 61. Voor ''eg'' en ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1b add.; N 11, 70 + 72 + 88 add.; N 11A, 169k; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
zijde zij: eine steek ine zie (Neeritter) zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] III-1-1
zijden omslagdoek sjaal: sjaal (Neeritter) omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3
zijhamer kruishamer: krȳshāmǝr (Neeritter  [(om banden taps te maken en te geren)]  ) Hamer met platte baan en pen. De steel van deze hamer kan lang of kort zijn. Zie ook afb. 34. In P 219 werd de zijhamer gebruikt om ploegmessen scherp te maken, in K 353 als derde voorhamer. [N 33, 73] II-11