34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opstoten:
opstuǝtǝ (L321p Neeritter)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
25396 |
de huid doorsnijden |
slippen:
sløpǝ (L321p Neeritter)
|
De eerste snede in de huid maken als begin van het villen. [N 28, 40; monogr.]
II-1
|
25401 |
de huid oprollen |
zouten en oprollen:
zǭtǝ ɛn ǫprǫlǝ (L321p Neeritter)
|
Na het afhuiden wordt de runderhuid opgerold of opgevouwen. Van tevoren vouwt men de huid van de poten en de kop naar binnen. Soms zout men de huid om bederf te voorkomen. [N 28, 55]
II-1
|
34628 |
de kar gereformeerd maken |
overdraaien:
ø̄vǝrdręi̯ǝ (L321p Neeritter)
|
De berries van de stortkar averechts onder de bak doordraaien, zodat de kar onbruikbaar wordt [N 17, 87 + 93]
I-13
|
30052 |
de kelder uitgraven |
(de) kelder uitdiepen:
kɛldǝr ūt˱dēpǝ (L321p Neeritter)
|
De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.]
II-9
|
32732 |
de laatste voor ploegen |
(de voor) toeslepen:
tuslęi̯pǝ (L321p Neeritter)
|
De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.]
I-1
|
34230 |
de melk inhouden |
ophouden:
ǫphǭjǝ (L321p Neeritter)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|
34231 |
de melk laten lopen |
(de melk) laten lopen:
lǭtǝ lǫu̯pǝ (L321p Neeritter)
|
De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70]
I-11
|
33869 |
de merrie bij de hengst brengen |
naar de hengst gaan:
nǭ dǝn heŋst gǭn (L321p Neeritter)
|
[N 8, 43a en 43b]
I-9
|
33872 |
de merrie is niet drachtig |
gust:
gø̜st (L321p Neeritter)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|