e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

Gevonden: 4545
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinken bij de zeug zuiken: zūkǝ (Neeritter) Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a] I-12
drinkglas glas: glaas (Neeritter), schop: schop (Neeritter) drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] III-2-1
drinkglas met voet kopper: kopper (Neeritter), schopje: schöpke (Neeritter) drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] III-2-1
drinkkuil in de wei kuil: kūl (Neeritter) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droesem dras: dras (Neeritter) droesem [SGV (1914)] III-2-3
droge koe guste koe: gø̜stǝ ku (Neeritter) Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73] I-11
droge plekken in moeras bult: bø̜ljtj (Neeritter) Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9] I-8
dronken kanon: kânon (Neeritter), te diep in het glaasje gekeken: te deep in t glaiske gekeke (Neeritter), zat: zaat (Neeritter), zāāt (Neeritter) dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)] III-2-3
dronken zijn een stuk in de kraag hebben: ei stök in ne kraag hŏbbe (Neeritter), hem om hebben: hum aom hŏbbe (Neeritter) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droogstaan droogstaan: drø̄ǝxstǭn (Neeritter) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11