e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kwispelstaarten kwispelen: kwispele (Neeroeteren) kwispelstaarten [ZND 29 (1938)] III-2-1
laag grond laag: laog (Neeroeteren), laōg (Neeroeteren), loag (Neeroeteren), (als zelfst. nw.).  loag (Neeroeteren) laag (subst.) || laag (znw.) [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-4-4
laag schoven op de wagen laag: lǭx (Neeroeteren) Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
laagliggende akker zware grond: zwōrǝ grunt (Neeroeteren) Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b] I-8
laagte in een akker zonk: zuŋk (Neeroeteren) Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.] I-8
laagte in het landschap laagte: lixtǝ (Neeroeteren), liǝxtǝ (Neeroeteren) Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8
laars (alg.) bot: bot (Neeroeteren), botten (Neeroeteren, ... ), stevel: stevel (Neeroeteren), stevels (Neeroeteren), Gewoon achter 009 geschreven, achter 009a staat niets.  stevel (Neeroeteren) laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)] III-1-3
laars met sluitriempje get: gette (Neeroeteren) laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)] III-1-3
laars tot of boven de knie get: gette (Neeroeteren) laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)] III-1-3
laarzenschacht schacht: sjacht (Neeroeteren) schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)] III-1-3