e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lichaam lichaam: lichaam (Neeroeteren, ... ), Het hele menselijke lichaam  lichaam (Neeroeteren), lichaam en lief wordt gezegd voor het gehele lichaam,  lichaam (Neeroeteren), lijf: li:əf (Neeroeteren), Wordt ook gebruikt voor de buik.  lief (Neeroeteren) het lichaam [ZND 30 (1939)] || het lijf [ZND 30 (1939)] || lichaam [N 10 (1961)], [ZND 01 (1922)] III-1-1
lichaamskracht macht: maxt (Neeroeteren, ... ) lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)] III-1-2, III-1-4
lichaamsvocht water: wa:tər (Neeroeteren) lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)] III-1-2
licht, steenlicht licht: lext (Neeroeteren) De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld] II-3
lichte overjas overjas: ivərjās (Neeroeteren) herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)] III-1-3
lichten (de stenen) losser zetten: lǫsǝr zętǝ (Neeroeteren), (de stenen) vaster zetten: dǝ ste̜j.n vastǝr ze̜tǝ (Neeroeteren), laten zakken: lǭtǝ zakǝ (Neeroeteren), lichten: lextǝ (Neeroeteren), uitlichten: ȳ̄tlextǝ (Neeroeteren), űtlextǝ (Neeroeteren) De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144] II-3
lichtgeraakt, kregel gauw geraakt: ook materiaal znd 28, 49  gauw geraakt (Neeroeteren), kriegel: ook materiaal znd 28, 49  kriegel (Neeroeteren) kregel [ZND 01 (1922)] III-1-4
lichtsteen gewicht: gǝwext (Neeroeteren) Het gewicht onder aan het lichttouw. Zie ook afb. 85. [N O, 23g; Vds 113; Jan 147; Coe 131; A 42A, 28 add.] II-3
lichttouw, lichtkoord koord: kǭ.rt (Neeroeteren) Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.] II-3
lid van een vereniging lid: e lid van de societeit (Neeroeteren), ei lid van ein vereiniging (Neeroeteren), eine lid (Neeroeteren), ij lid van ijn compenie (Neeroeteren) Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)] III-3-1