e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
negenoog negenoog: niegenoug (Neeroeteren, ... ) negenoog (bloedzweer, fr. juroncle) [ZND 05 (1924)], [ZND 05 (1924)] III-1-2
nek nek: nek (Neeroeteren), nɛk (Neeroeteren, ... ) nek [N 10b (1961)] || Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
nemen, pakken nemen: nemen (Neeroeteren) nemen [ZND 25 (1937)] III-1-2
nest nest: nöst (Neeroeteren) vogelnest III-4-1
nestverlater steg: stègk (Neeroeteren), zie zeen stèk (Neeroeteren), steg jong: stêg jung (Neeroeteren) beginnend uit te vliegen || jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] III-4-1
neteldoek doek: dōk (Neeroeteren) Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.] II-7
neus neus: naas (Neeroeteren) Neus (mann. of vr.), een fijn neusje. [ZND 05 (1924)] III-1-1
neus (spotnamen) gevel: ge:vəl (Neeroeteren), snuit: snu:ət (Neeroeteren) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neus van een schoen tip: tip (Neeroeteren) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusgaten neusgaten: na:zga:tə (Neeroeteren) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1