e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrikachtig schouw: šūǝu̯ (Neeroeteren) Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k] I-9
schrikkeljaar schrikkeljaar: schrikkeljaor (Neeroeteren), šrikkeljaar (Neeroeteren) Schrikkeljaar. [ZND 06 (1924)] III-3-2
schrobben schrobben: sjròbbe (Neeroeteren) schrobben III-2-1
schrobbezem schrobborstel: sjròbborstel (Neeroeteren) schrobborstel III-2-1
schroeien schrillen: gesjrild (Neeroeteren), schrillen (Neeroeteren), sjrille (Neeroeteren), šre.lə (Neeroeteren), šrelə (Neeroeteren), šrille (Neeroeteren), snerken: snörke (Neeroeteren), verschrillen: versjrillen (Neeroeteren) Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] || bijna verbranden || schroeien [ZND 06 (1924)] || schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)] III-2-1
schrokken boffen: b‧ofə (Neeroeteren), vreten: vrêten (Neeroeteren), vr‧ētə (Neeroeteren) schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schuchter bang: ook materiaal znd 21, 36  bang (Neeroeteren), schouw: ook materiaal znd 21, 36  sjoe (Neeroeteren) schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)] III-1-4
schudden met de riek schudden: šędǝ (Neeroeteren) Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
schuifgrendel schoude: šaw (Neeroeteren) Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.] II-9
schuimspaan schuimlepel: schiemlēpəl (Neeroeteren), schiemliəpəl (Neeroeteren), sji-jmliêpel (Neeroeteren, ... ), sjiemliepəl (Neeroeteren, ... ), schuimslepel: sji-jmsliêpel (Neeroeteren), om het schuim weg te nemen van b.v. versgekookte gelei of om aardappelen op eetborden te scheppen  sji-jmsliêpel (Neeroeteren), schuimspaan: sji-jmpoan (Neeroeteren), sji-jmspoan (Neeroeteren) afschuimlepel || grote keukenlepel || schuimspaan [ZND 42 (1943)] III-2-1