e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voederbieten kroten: krūǝtǝ (Neeroeteren) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5
voederen voeden: vōi̯ǝ (Neeroeteren) Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.] I-11
voedsel eten: aeten (Neeroeteren), ĕten (Neeroeteren), êten (Neeroeteren), ‧ēͅtə (Neeroeteren), kost: k‧oͅst (Neeroeteren), spijs: algemeen woord Den Hiêr zi-j dank,/ viêr spi-js en drank  spi-js (Neeroeteren), voedsel: voodsel (Neeroeteren, ... ), vreten: vr‧ēͅtə (Neeroeteren) dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)] || eten (znw.) [ZND 44 (1946)] || het eten || voedsel || voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)] III-2-3
voer voer: fōr (Neeroeteren) Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.] I-11
voergoed, voermeel voergoed: vōrgō.t (Neeroeteren), voermeel: vōrmę̄.l (Neeroeteren) Maalgoed dat bestemd is voor dierenvoeder. Het is gewoonlijk vervaardigd uit koren en haver, of zemelen. [JG 1a; JG 2c; Jan 267; Coe 250; Grof 280; N O, 37g] II-3
voering, voeringstof voering: vōreŋ (Neeroeteren) Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.] II-7
voerman voerman: vōrma.n (Neeroeteren) Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
voerschep koeschotel: kušūi̯ǝ.tǝl (Neeroeteren), schepper: šępǝr (Neeroeteren), voerschotel: vōršūi̯ǝtǝl (Neeroeteren), vōršūtǝl (Neeroeteren) Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b] I-11
voet voet: voot (Neeroeteren), vōt (Neeroeteren) voet [ZND 08 (1925)], [ZND m] III-1-1
voetbankje voetbankje: vō.t˂bɛ̄.ŋkskə (Neeroeteren), vōt˂bɛŋkskə (Neeroeteren) Kussen voor de voeten als men zit (voetkussen, poef) [N 79 (1979)] || voetbankje [ZND 02 (1923)] III-2-1