e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het einde van zijn leven het eind van zijn leven: het ein van zien leven (Neeroeteren), ’t einj van zien lève (Neeroeteren), het laatste van zijn leven: ’t leest van zie leeven (Neeroeteren), ’t leste van ze lêven (Neeroeteren) op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2
het gras maaien (het) gras afmaaien: het graas aafmei-jen (Neeroeteren), het gras aafmejjen (Neeroeteren), (het) gras maaien: het graas maien (Neeroeteren), t graas mejjen (Neeroeteren) het gras afmaaien [ZND 35 (1941)] III-2-1
het land aftreden aftreden: ā.ftrę̄.i̯ǝ (Neeroeteren) Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.] I-1
het paard leiden leiden: lęi̯ǝ (Neeroeteren) Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.] I-10
het paard met een dubbele lijn leiden jacht: jāxt (Neeroeteren), met jacht leiden: męt jāxt lęi̯ǝ (Neeroeteren) Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35] I-10
het paard met een enkele lijn leiden met de kordeel leiden: mɛt ˲dǝ kǝrdīǝl lē̜i̯ǝ (Neeroeteren) Het paard mennen met een lijn die uit twee delen bestaat, één dat via de rug van het paard de twee uiteinden van het gebit verbindt (cf. lemma Loenje), en een enkele lijn die aan het achterste einde van de eerste bevestigd is (cf. lemma Kordeel, Hotlijn). Die enkele lijn, het kordeel, houdt de voerman in de hand. Om het paard links te doen afslaan, houdt hij die strak gespannen; om het rechts te doen afzwenken, trekt hij met kleine schokjes (stuiklijn). Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [JG 1b; N 8, 101a; N 13, 29; monogr.] I-10
het paard wennen aan tuig en arbeid aanleren: ānlīǝrǝ (Neeroeteren) [N 8, 99] I-9
het vuur doven blussen: blessen (Neeroeteren), bleͅsə (Neeroeteren), uitdoen: oetdōon (Neeroeteren), oëtdoon (Neeroeteren) de kachel dooven [ZND 31 (1939)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)] III-2-1
het water tegenhouden ophouden: ǫphawǝ (Neeroeteren), steigeren: stęj.gǝrǝ (Neeroeteren) Het water tegenhouden met behulp van één of meer sluizen. [Vds 49; Jan 52; Coe 38; Grof 66] II-3
hete bliksem hete bliksem: heije bliksem (Neeroeteren), heite bliksem (Neeroeteren) stamppot van gestoofde aardappelen met vlees en appels III-2-3