20322 |
het einde van zijn leven |
het eind van zijn leven:
het ein van zien leven (L368p Neeroeteren),
’t einj van zien lève (L368p Neeroeteren),
het laatste van zijn leven:
’t leest van zie leeven (L368p Neeroeteren),
’t leste van ze lêven (L368p Neeroeteren)
|
op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
19647 |
het gras maaien |
(het) gras afmaaien:
het graas aafmei-jen (L368p Neeroeteren),
het gras aafmejjen (L368p Neeroeteren),
(het) gras maaien:
het graas maien (L368p Neeroeteren),
t graas mejjen (L368p Neeroeteren)
|
het gras afmaaien [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
ā.ftrę̄.i̯ǝ (L368p Neeroeteren)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
34005 |
het paard leiden |
leiden:
lęi̯ǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.]
I-10
|
34007 |
het paard met een dubbele lijn leiden |
jacht:
jāxt (L368p Neeroeteren),
met jacht leiden:
męt jāxt lęi̯ǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35]
I-10
|
34006 |
het paard met een enkele lijn leiden |
met de kordeel leiden:
mɛt ˲dǝ kǝrdīǝl lē̜i̯ǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het paard mennen met een lijn die uit twee delen bestaat, één dat via de rug van het paard de twee uiteinden van het gebit verbindt (cf. lemma Loenje), en een enkele lijn die aan het achterste einde van de eerste bevestigd is (cf. lemma Kordeel, Hotlijn). Die enkele lijn, het kordeel, houdt de voerman in de hand. Om het paard links te doen afslaan, houdt hij die strak gespannen; om het rechts te doen afzwenken, trekt hij met kleine schokjes (stuiklijn). Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [JG 1b; N 8, 101a; N 13, 29; monogr.]
I-10
|
33921 |
het paard wennen aan tuig en arbeid |
aanleren:
ānlīǝrǝ (L368p Neeroeteren)
|
[N 8, 99]
I-9
|
19415 |
het vuur doven |
blussen:
blessen (L368p Neeroeteren),
bleͅsə (L368p Neeroeteren),
uitdoen:
oetdōon (L368p Neeroeteren),
oëtdoon (L368p Neeroeteren)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
26378 |
het water tegenhouden |
ophouden:
ǫphawǝ (L368p Neeroeteren),
steigeren:
stęj.gǝrǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het water tegenhouden met behulp van één of meer sluizen. [Vds 49; Jan 52; Coe 38; Grof 66]
II-3
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
heije bliksem (L368p Neeroeteren),
heite bliksem (L368p Neeroeteren)
|
stamppot van gestoofde aardappelen met vlees en appels
III-2-3
|