24182 |
kerkuil |
kerkuil:
körki-jl (L368p Neeroeteren)
|
kerkuil
III-4-1
|
22803 |
kermis |
kermis:
kERmes (L368p Neeroeteren),
kɛrəmis (L368p Neeroeteren),
kɛrəməs (L368p Neeroeteren),
mergen is `t kermes (L368p Neeroeteren),
mèrgen is `t kèrmes (L368p Neeroeteren),
mèrgen is het kèrmis (L368p Neeroeteren),
mərgən is het kərmis (L368p Neeroeteren)
|
kermis [GTRP (1980-1995)], [RND] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
33537 |
kers, zoete soorten |
kers:
kers}* (L368p Neeroeteren),
kiers (L368p Neeroeteren),
kiêrs (L368p Neeroeteren)
|
[ZND 01 (1922)]kers [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20703 |
kersenpannenkoek |
kersenkoek:
kíérse kook (L368p Neeroeteren)
|
Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23242 |
kerstmis |
kerstmis:
korsmis (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
korstmis (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
koͅrsəməs (L368p Neeroeteren)
|
Hoe vertaalt men in uw dialect: Kerstmis? [ZND 20 (1936)] || Kerstmis. [ZND 42 (1943)], [ZND m]
III-3-3
|
26667 |
ketsen, molenkar varen |
molenkar varen:
[molenkar] vā.rǝ (L368p Neeroeteren),
uitvaren:
ȳ.t˲vā.rǝ (L368p Neeroeteren)
|
Zakken graan of meel ophalen en thuisbrengen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord ømolenkarŋ het lemma ɛmolenkarɛ.' [N O, 38q; Vds 267; Jan 259; Coe 238; Grof 264]
II-3
|
21225 |
ketser |
ketsen (ww.):
meisjes op kermis loopen
<ketsen> (L368p Neeroeteren),
ketser:
ketser (L368p Neeroeteren),
(rondlooper)
ketsen (L368p Neeroeteren),
vuurketser:
aanstekertje
veerketser (L368p Neeroeteren)
|
kent uw dialect een zelfstandig naamwoord ketser, kasjer, wat betekent het ? [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (L368p Neeroeteren)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19665 |
keuken |
keuken:
kiêke (L368p Neeroeteren)
|
keuken
III-2-1
|
19496 |
keukenrek |
bred:
briêd (L368p Neeroeteren),
keukenrek:
kiəkərøk (L368p Neeroeteren),
kruikenbank:
krukəbaŋk (L368p Neeroeteren),
rek:
røk (L368p Neeroeteren)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)] || schapraai
III-2-1
|