19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (L368p Neeroeteren)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
laog (L368p Neeroeteren),
laōg (L368p Neeroeteren),
loag (L368p Neeroeteren),
(als zelfst. nw.).
loag (L368p Neeroeteren)
|
laag (subst.) || laag (znw.) [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭx (L368p Neeroeteren)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33649 |
laagliggende akker |
zware grond:
zwōrǝ grunt (L368p Neeroeteren)
|
Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
zonk:
zuŋk (L368p Neeroeteren)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lixtǝ (L368p Neeroeteren),
liǝxtǝ (L368p Neeroeteren)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
bot (L368p Neeroeteren),
botten (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
stevel:
stevel (L368p Neeroeteren),
stevels (L368p Neeroeteren),
Gewoon achter 009 geschreven, achter 009a staat niets.
stevel (L368p Neeroeteren)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
18359 |
laars met sluitriempje |
get:
gette (L368p Neeroeteren)
|
laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
get:
gette (L368p Neeroeteren)
|
laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18374 |
laarzenschacht |
schacht:
sjacht (L368p Neeroeteren)
|
schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)]
III-1-3
|