17540 |
lichaam |
lichaam:
lichaam (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren),
Het hele menselijke lichaam
lichaam (L368p Neeroeteren),
lichaam en lief wordt gezegd voor het gehele lichaam,
lichaam (L368p Neeroeteren),
lijf:
li:əf (L368p Neeroeteren),
Wordt ook gebruikt voor de buik.
lief (L368p Neeroeteren)
|
het lichaam [ZND 30 (1939)] || het lijf [ZND 30 (1939)] || lichaam [N 10 (1961)], [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
macht:
maxt (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
water:
wa:tər (L368p Neeroeteren)
|
lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
lext (L368p Neeroeteren)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
18571 |
lichte overjas |
overjas:
ivərjās (L368p Neeroeteren)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26526 |
lichten |
(de stenen) losser zetten:
lǫsǝr zętǝ (L368p Neeroeteren),
(de stenen) vaster zetten:
dǝ ste̜j.n vastǝr ze̜tǝ (L368p Neeroeteren),
laten zakken:
lǭtǝ zakǝ (L368p Neeroeteren),
lichten:
lextǝ (L368p Neeroeteren),
uitlichten:
ȳ̄tlextǝ (L368p Neeroeteren),
űtlextǝ (L368p Neeroeteren)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
gauw geraakt:
ook materiaal znd 28, 49
gauw geraakt (L368p Neeroeteren),
kriegel:
ook materiaal znd 28, 49
kriegel (L368p Neeroeteren)
|
kregel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
26540 |
lichtsteen |
gewicht:
gǝwext (L368p Neeroeteren)
|
Het gewicht onder aan het lichttouw. Zie ook afb. 85. [N O, 23g; Vds 113; Jan 147; Coe 131; A 42A, 28 add.]
II-3
|
26539 |
lichttouw, lichtkoord |
koord:
kǭ.rt (L368p Neeroeteren)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|
21473 |
lid van een vereniging |
lid:
e lid van de societeit (L368p Neeroeteren),
ei lid van ein vereiniging (L368p Neeroeteren),
eine lid (L368p Neeroeteren),
ij lid van ijn compenie (L368p Neeroeteren)
|
Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|