18524 |
opgezette zak |
sportmaal:
sportmāal (L368p Neeroeteren)
|
een opgezette zak (opgezette zak of tes, stölpzak) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18218 |
ophanger |
hangsel:
hangsel (L368p Neeroeteren),
haŋsǝl (L368p Neeroeteren),
hèngsel (L368p Neeroeteren),
lits:
lits (L368p Neeroeteren),
litsje:
litske (L368p Neeroeteren),
strop:
strəp (L368p Neeroeteren)
|
het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] || Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
II-7, III-1-3
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gâêlt opmâ:kə (L368p Neeroeteren)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmākǝ (L368p Neeroeteren),
vlechten:
vlɛxtǝ (L368p Neeroeteren)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
19235 |
opnieuw beginnen |
herbeginnen:
herbeginne (L368p Neeroeteren),
herbeginnen (L368p Neeroeteren),
opnieuw beginnen:
opnoew beginne (L368p Neeroeteren),
opnoew beginnen (L368p Neeroeteren),
opternieuw beginnen:
oppernoets beginnen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
vanher beginnen:
vannneēr beginnen (L368p Neeroeteren)
|
opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triē̜rǝ (L368p Neeroeteren)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
heukel:
hīǝ.kǝl (L368p Neeroeteren),
huist:
hű̄.st (L368p Neeroeteren)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
vɛl (L368p Neeroeteren)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18030 |
oprispen |
opstoten:
opstu:ətə (L368p Neeroeteren),
rupselen:
reipsele (L368p Neeroeteren)
|
oprispen [ZND 05 (1924)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18031 |
oprisping |
rupsel:
reipsel (L368p Neeroeteren)
|
oprisping [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|