17652 |
bil |
bats:
bats (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
bil:
bel (L368p Neeroeteren),
bil (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
bil (niet de dij, maar het achterdeel) [N 10b (1961)] || Een bil (bats, bil) [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9, III-1-1
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
bęnǝbīǝr (L368p Neeroeteren)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
19444 |
binnenplaats |
achteruit:
De keiner spèèldzjen oppen drees en oppen achterût
achterût (L368p Neeroeteren),
cour (fr.):
koer (L368p Neeroeteren),
kuur (L368p Neeroeteren),
erf:
eͅ.rəf (L368p Neeroeteren),
geleg:
gəlēͅ.x (L368p Neeroeteren)
|
binnenplaats || de binnenkoer || Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18652 |
binnenshuismutsje voor bejaarde mannen |
kalotje (<fr.):
kəloͅt`ə (L368p Neeroeteren)
|
mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28837 |
binnenvoering |
stijfdoek:
stifdōk (L368p Neeroeteren),
stīfdōk (L368p Neeroeteren)
|
Voeringstof die steun en vormvastheid geeft aan bepaalde plaatsen en onderdelen van een kledingstuk. Er zijn verschillende soorten binnenvoering. Zo is stoom een gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon (Meima I, pag. 209). Dit dient voor tussenvoering in vesten en de onderkant van mouwen. [N 59, 36; N 59, 39; N 59, 133]
II-7
|
29044 |
binnenvoering innaaien |
aannaaien:
ānnęjǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het innaaien van de binnenvoering. [N 59, 118]
II-7
|
18529 |
binnenzak |
binnenmaal:
bínnemaal (L368p Neeroeteren),
bənəma.l, -ə, -meͅlkə (L368p Neeroeteren)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)] || een grote binnenzak onder in de jas,(notariszak, notaristes?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbē.t (L368p Neeroeteren)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
19352 |
bits |
bars:
hè is nog al bars (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
bitsig:
hè is nogal bitsig (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
frank:
hè is nog al frank (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
kort:
`(gauw geraakt)`
hij is nog al kort (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
wars:
hè is nogal wèrs (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
Hoe zegt ge << hij is nogal bits, scherp, prikachtig>> in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)]
III-1-4, III-3-1
|
18635 |
bivakmuts |
bivakmuts:
bivakmets (L368p Neeroeteren),
bivapmets (L368p Neeroeteren)
|
bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)]
III-1-3
|