32616 |
vulopening |
bomgat:
bomgā.t (L368p Neeroeteren)
|
De opening in de buik van de houten gierton, waardoor de opgeputte gier via een trechter in de ton werd gegoten. Van de onderstaande termen, die geen van alle specifiek zijn voor de vulopening van de oude gierton, zijn bomgat, spongat e.d. op één der openingen van houten tonnen in het algemeen van toepassing. [JG 1b add.; N 11A, 53b; monogr.]
I-1
|
26683 |
vulstukken |
spieën/spijen:
spijǝ (L368p Neeroeteren)
|
De vulstukken waarmee de lade van het voorslagblok wordt opgevuld. Tot de vulstukken behoren onder meer de slagbeitel en de losbeitel. Zie ook in wbd II.2, pag. 535-537 de lemmata ɛkussensɛ, ɛspijzelingɛ, ɛslagbeitelɛ, ɛlosbeitelɛ, ɛderdelingɛ en ɛpasberdjesɛ.' [Jan 282]
II-3
|
25979 |
vuurmolen |
vuurmolen:
vē.r[molen] (L368p Neeroeteren)
|
Molen die met behulp van een stoommachine wordt aangedreven. Het woordtype vuurmolen is ook van toepassing op molens die met een dieselmotor (P 119, P 188) of op elektriciteit werken. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1b add.; Jan 251; Coe 229; Grof 299; monogr.]
II-3
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wejje (L368p Neeroeteren)
|
waaien
III-4-4
|
21589 |
wacht |
wacht:
waxt (L368p Neeroeteren)
|
(op) wacht [ZND m]
III-3-1
|
20440 |
wachthouden bij een dode |
waak houden:
de waak hawe (L368p Neeroeteren)
|
wachthouden bij een dode [waken] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17952 |
waden |
baden:
ba:jə (L368p Neeroeteren),
waden:
wa:jə (L368p Neeroeteren)
|
waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20740 |
wafel |
wafel:
woafel (L368p Neeroeteren)
|
Wafel [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34562 |
wagen |
wagen:
wā.gǝ (L368p Neeroeteren)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|
17943 |
waggelen |
taffelen:
tafələ (L368p Neeroeteren)
|
lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|