e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vulopening bomgat: bomgā.t (Neeroeteren) De opening in de buik van de houten gierton, waardoor de opgeputte gier via een trechter in de ton werd gegoten. Van de onderstaande termen, die geen van alle specifiek zijn voor de vulopening van de oude gierton, zijn bomgat, spongat e.d. op één der openingen van houten tonnen in het algemeen van toepassing. [JG 1b add.; N 11A, 53b; monogr.] I-1
vulstukken spieën/spijen: spijǝ (Neeroeteren) De vulstukken waarmee de lade van het voorslagblok wordt opgevuld. Tot de vulstukken behoren onder meer de slagbeitel en de losbeitel. Zie ook in wbd II.2, pag. 535-537 de lemmata ɛkussensɛ, ɛspijzelingɛ, ɛslagbeitelɛ, ɛlosbeitelɛ, ɛderdelingɛ en ɛpasberdjesɛ.' [Jan 282] II-3
vuurmolen vuurmolen: vē.r[molen] (Neeroeteren) Molen die met behulp van een stoommachine wordt aangedreven. Het woordtype vuurmolen is ook van toepassing op molens die met een dieselmotor (P 119, P 188) of op elektriciteit werken. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1b add.; Jan 251; Coe 229; Grof 299; monogr.] II-3
waaienx waaien: wejje (Neeroeteren) waaien III-4-4
wacht wacht: waxt (Neeroeteren) (op) wacht [ZND m] III-3-1
wachthouden bij een dode waak houden: de waak hawe (Neeroeteren) wachthouden bij een dode [waken] [N 115 (2003)] III-2-2
waden baden: ba:jə (Neeroeteren), waden: wa:jə (Neeroeteren) waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)] III-1-2
wafel wafel: woafel (Neeroeteren) Wafel [N 16 (1962)] III-2-3
wagen wagen: wā.gǝ (Neeroeteren) Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.] I-13
waggelen taffelen: tafələ (Neeroeteren) lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] III-1-2