24981 |
borrelen (van water) |
borrelen:
borrelen (L368p Neeroeteren)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19563 |
borrelglaasje |
glaasje:
Eè stevig glèèske achteriêversloan
glèèske (L368p Neeroeteren)
|
borreltje
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
borst (L368p Neeroeteren)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
29043 |
borst inwerken |
opvullen:
opvø̜lǝ (L368p Neeroeteren)
|
Elk van de voorpanden van het colbert van kunstmatige borstwelving voorzien. Dit gebeurt door het aanbrengen van voeringdelen, de binnenvulling, het maken van figuurnaden, suçons, in panden en vulling en het in vorm strijken, dresseren, van de panden (Papenhuyzen III, pag 22-29). [N 59, 111; N 59, 113]
II-7
|
19497 |
borstel |
borstel:
boͅrstəl (L368p Neeroeteren)
|
borstel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
pinhaar:
pinhoər (L368p Neeroeteren)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
borst (L368p Neeroeteren),
ich heb ein kau oppe borst (L368p Neeroeteren)
|
borst [ZND 01 (1922)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33969 |
borstriem |
jok:
jūek (L368p Neeroeteren)
|
I-10
|
18400 |
borstrok |
lijfje:
liefke (L368p Neeroeteren)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
lijfje:
liefke (L368p Neeroeteren)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|