24474 |
braamstruik |
braamberenstruik:
braombierenstraōk (L368p Neeroeteren),
braombierenstroek (L368p Neeroeteren),
zie ook ZND32
braombierestroek (L368p Neeroeteren)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)] || braamstruik [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
braoje (L368p Neeroeteren),
broaje (L368p Neeroeteren),
vleisch braoëen (L368p Neeroeteren)
|
braden || vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
[gewoon plat]
brèken (L368p Neeroeteren),
kotsen:
kōtse (L368p Neeroeteren),
[plat]
kotsen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
[wordt schertsend gebruikt]
kotsen (L368p Neeroeteren),
Pejoratief.
kutsə (L368p Neeroeteren),
overgeven:
[gewoon]
ievergèven (L368p Neeroeteren),
spijen:
spi:jə (L368p Neeroeteren),
[gewoon plat]
spieën (L368p Neeroeteren),
[gewoon]
spieën (L368p Neeroeteren),
spuwen:
[gewoon]
spiewen (L368p Neeroeteren)
|
braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)] || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
braamberenvlaai:
broambíérevlaai (L368p Neeroeteren)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brandblaor (L368p Neeroeteren)
|
een brandblaar [ZND 45 (1946)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
branə (L368p Neeroeteren),
branən (L368p Neeroeteren),
Ki-jk maar good ût deste doa di-jn vinger neet aan (ver)bran(d)s: let op dat je daarmee niet bedrogen uit komt Gèè köntsj doaviêr waal èè kèèrske loate branne: voor het verloop daarvan kun je wel erg dankbaar zijn
branne (L368p Neeroeteren)
|
branden [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
bek:
bek (L368p Neeroeteren)
|
brander (van een lamp) [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
20562 |
brandewijn |
brandewijn:
brandewiên (L368p Neeroeteren),
brandwijn:
bra.ntwīən (L368p Neeroeteren),
jenever:
gənɛ̄.vər (L368p Neeroeteren)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brandhout (L368p Neeroeteren),
branthoͅu̯t (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
knabben:
knabben (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
knap (L368p Neeroeteren),
prengelen:
prɛŋkələn (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
stoofhout:
stoafhuit (L368p Neeroeteren),
vinkelhout:
veŋkəlhoͅu̯t (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
vinkelhout (L368p Neeroeteren),
Este neet oppast, dan maak ich vinkelhuit van dich: kijk maar uit, of ik zal je eens duchtig de les spellen
vinkelhuit (L368p Neeroeteren)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 22 (1936)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] || sprokkelhout om er de kachel mee aan te maken || stuk (meestal gezaagd) hout als brandstof
I-7, III-2-1
|
24875 |
brandnetel |
brandnetel:
brandnīētel (L368p Neeroeteren),
brandnītǝl (L368p Neeroeteren),
brannitǝl (L368p Neeroeteren),
netel:
nīētel (L368p Neeroeteren),
nītǝl (L368p Neeroeteren)
|
(brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|