20332 |
dochter |
dochter:
dochter (L368p Neeroeteren)
|
dochter; en ze zei dat ze het ook aan haar dochter zou zeggen [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
20419 |
dode |
lijk:
liëk (L368p Neeroeteren)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18252 |
doek |
doek:
dook (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren)
|
doek [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
eine witten dook (L368p Neeroeteren),
enne witten dook (L368p Neeroeteren)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
17925 |
doelloos friemelen |
friemelen:
fremelen (L368p Neeroeteren)
|
Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hoeren (L368p Neeroeteren),
hōēren (L368p Neeroeteren),
mannetje:
menneke (L368p Neeroeteren)
|
duif, mannetje [ZND 01 (1922)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18154 |
dokter |
dokter:
dokter (L368p Neeroeteren)
|
Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
18153 |
dokteren |
genezen:
genezen (L368p Neeroeteren)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24862 |
dolle kervel |
dolle kervel:
dolle kervel (L368p Neeroeteren),
dǫlǝ kē̜rǝvǝl (L368p Neeroeteren)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || scheerling [ZND 06 (1924)]
I-5, III-4-3
|
18799 |
domme man |
limpes:
himpus (L368p Neeroeteren),
Wellicht heeft het te maken met lòmp
limpus (L368p Neeroeteren)
|
dommerik
III-1-4
|