34584 |
achterwand |
bred:
brit (L368p Neeroeteren),
brīǝ.t (L368p Neeroeteren)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
26381 |
achterwater, onderwater |
onderwater:
ondǝrwātǝr (L368p Neeroeteren),
onǝrwātǝr (L368p Neeroeteren)
|
Het water achter de sluizen. De woordtypen beek (Q 88) en grote wijer (Q 88) zijn specifiek van toepassing op het achterwater bij bovenslagmolens. [Jan 88; Coe 43]
II-3
|
17630 |
adamsappel |
adamsappel:
a:damsapəl (L368p Neeroeteren)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17781 |
adem |
adem:
aōjem (L368p Neeroeteren)
|
adem [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
aōjĕme (L368p Neeroeteren),
ich kon niet aoemen (L368p Neeroeteren)
|
ademen [ZND 01 (1922)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
de aoren van zie vierheit (L368p Neeroeteren),
ein aor opensnieën (L368p Neeroeteren)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
afdak:
āf˂dāk (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren),
Good geti-jg moot ònder ein aafdèèkske hange: zei de man met de omvangrijke buik
aafdak (L368p Neeroeteren),
schop:
šop (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren)
|
afdak [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
29049 |
afdunnen |
uitplukken:
ūtplø̜kǝ (L368p Neeroeteren),
uitrumselen:
ūtrømpsǝlǝ (L368p Neeroeteren)
|
Bewerking van de watten voor de schouder, waarbij de dikte van de watten naar de kant toe wordt verminderd. [N 59, 117a]
II-7
|
34247 |
afgeroomde melk |
afgeroomde melk:
āfxǝrǫu̯mdǝ mɛlk (L368p Neeroeteren),
girs:
gers (L368p Neeroeteren)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
29035 |
afglanzen |
afglanzen:
āfglanzǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het wegnemen van de valse glans. Afglanzen is het verwijderen van glans op die plaatsen, welke te droog geperst zijn. Deze glans verwijdert men door het inbrengen van damp door middel van vochtige doeken en hete ijzers. [N 59, 80a; N 59, 81a]
II-7
|