28606 |
een zwerm opvangen |
afdoen:
ã.f˱dō.n (L368p Neeroeteren)
|
Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.]
II-6
|
34542 |
eend |
eend:
ē̜i̯nj (L368p Neeroeteren),
ē̜ntš (L368p Neeroeteren)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
32631 |
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg |
staartploeg:
start[ploeg] (L368p Neeroeteren)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.]
I-1
|
18851 |
eenvoudig |
simpel:
simpel (L368p Neeroeteren)
|
eenvoudig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19368 |
eenvoudige of armoedige woning |
hut:
het (L368p Neeroeteren),
høt (L368p Neeroeteren),
kadol:
kadol (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
Ze wuundzje doa tiêge de bos aan in èè (klein) kadol
kadol (L368p Neeroeteren),
keviep:
Och, dat hi-jske is mè ein ermojige keviêp
keviêp (L368p Neeroeteren),
kot:
kot (L368p Neeroeteren),
lemen huisje:
leͅi̯mə hiskə (L368p Neeroeteren)
|
Een eenvoudige, kleine, soms armoedige woning van hout, riet, stro of plaggen gebouwd (kot, hut, brak, keet, patiek) [N 79 (1979)] || hutje || klein, onaanzienlijk achtergebouwtje || krotwoning
III-2-1
|
21517 |
eenzaam |
afgelegen:
aafgelegen (L368p Neeroeteren),
aafgelēgen (L368p Neeroeteren),
afgelègen (L368p Neeroeteren),
eenzaam:
einsaam (L368p Neeroeteren),
einzaam (L368p Neeroeteren),
heel alleen:
hiël allein (L368p Neeroeteren),
moederziel alleen:
moorziel allein (L368p Neeroeteren)
|
het huis ligt zo eenzaam, zo afgelegen [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
21568 |
eerder te weinig dan te veel gemeten |
kree gemeten:
det is kreej gemaiten (L368p Neeroeteren),
det is kriee gemèten (L368p Neeroeteren),
det is krieë gemèten (L368p Neeroeteren),
det is krië gemèten (L368p Neeroeteren),
kree gewaagd:
det is krieë gewaogt (L368p Neeroeteren)
|
Hoe zegt men als een winkelier eerder te weinig dan te veel meet of weegt? Vertaal: Dat is ... gemeten, gewogen. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18960 |
eerlijk |
eerlijk:
Ein iêrlik hart moot vèèl pi-jn li-je: oprechte, eerlijke lieden krijgen vaak veel tegenkanting(en)
iêrlik (L368p Neeroeteren)
|
eerlijk
III-1-4
|
17585 |
eerste baardharen |
duivelshaar:
di:əvəlshoər (L368p Neeroeteren),
melkbaard:
melkba:rt (L368p Neeroeteren)
|
baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23253 |
eerste luiden voor de mis |
luiden:
het loeit (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
het loejt (L368p Neeroeteren),
loeien (L368p Neeroeteren),
loeëien (L368p Neeroeteren)
|
Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de eerste maal hoort? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|