18135 |
gapende wonde |
gapende wonde:
gapende won (L368p Neeroeteren),
open wonde:
open won (L368p Neeroeteren),
wonde:
wôânj (L368p Neeroeteren),
wrede wonde:
Afkomstig van wreed. "gapende"gebruikt men volgens de informant niet.
vrieëte won (L368p Neeroeteren)
|
een gapende wonde [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
28847 |
garen |
garen:
gārǝ (L368p Neeroeteren),
gārǝn (L368p Neeroeteren)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28867 |
garenkistje |
garenkistje:
gārǝkeskǝ (L368p Neeroeteren)
|
Kistje of doos voor het opbergen van het garen. Men kan het ook opbergen in een lade van de naaimachine. [N 59, 10]
II-7
|
28862 |
garenklosje, garenpijpje |
klosje:
klǫskǝ (L368p Neeroeteren)
|
Doorboord klosje waarop het garen is gewonden of pijpje waarop het garen zit. [N 59, 9; N 62, 56a; N 62, 56b; Gi 1.IV, 23; MW; monogr.]
II-7
|
20980 |
garnaal |
crevette (fr.):
crevette (L368p Neeroeteren),
garnaal:
fon.var. van "garnaal"niet opgenomen
garnaal (L368p Neeroeteren),
kreeft:
kreeft (L368p Neeroeteren)
|
garnaal [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
33060 |
garve, gebonden schoof |
geleg:
gǝlęx (L368p Neeroeteren)
|
De kern van het hier behandelde begrip is de gebonden schoof; d.w.z. de hoeveelheid halmen van het geleg (lemma''s 4.2.8 en 4.2.9) die door de binder wordt samengebonden en die later wordt verwerkt tot een hok of stuik. In het onderhavige lemma zijn, naast de benamingen die precies aan het bovenomschreven begrip van gebonden schoof voldoen, tevens opgaven uit andere materiaalverzamelingen ondergebracht die kennelijk beantwoorden aan een algemenere en bredere vraagstelling naar de schoof, maar waarbij noch uit de vraagstelling noch uit de opgaven zelf op te maken was of het over een ongebonden, gebonden dan wel gedorste schoof ging. Anderzijds zijn hier ook de opgaven ondergebracht waar het kennelijk om een fijnere formulering (met één dan wel met twee banden gebonden schoof) ging; deze laatste opgaven zijn van een aantekening voorzien. Zie ook de toelichting bij het als tussenlemma opgenomen begrip ''geleg, hoeveelheid halmen voor een hele schoof'' (4.2.9) en de toelichting bij paragraaf 4.2. In de Nijmeegse vragenlijsten is niet naar de algemene benaming van de schoof gevraagd, maar alleen naar de soorten schoven van de afzonderlijke gewassen: roggeschoof, haverschoof, tarweschoof en gersteschoof. Bij uitwerking bleek dat, tenminste bij deze graangewassen, er geen verbijzondering in de naamgeving optreedt: overal is het woorddeel voor schoof hetzelfde. Het is dan ook als de algemene naam in dit lemma opgenomen. Alleen de opgaven voor de boekweitschoof gaven aanleiding tot een afzonderlijk lemma (4.6.5). Zie afbeelding 7.' [N 15, 16d, 18a, 18b, 18c, 18d en 19; JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 30; A 10, 15; A 23, 16.1b en 16c; A 25, 3; L 1, a-m; L 17, 16; L 22, 33a; L 48, 34.1b; Lu 1, 16.1b en 16c; Lu 2, 34.1b; S 9; Gwn 7, 6; monogr.; add. uit N 15, 16e en 16i; R 3, 70]
I-4
|
33064 |
garveband |
band:
ba.nt (L368p Neeroeteren
[(thans)]
),
strank:
stra.ŋk (L368p Neeroeteren
[(vroeger)]
),
zeel:
zęi̯l (L368p Neeroeteren)
|
In dit lemma zijn de opgaven opgenomen voor het algemene woord voor band om de schoof. In de Nijmeegse vragenlijsten is niet naar de band in het algemeen, maar apart naar de onderste band (N 15, 22a) en naar de bovenste band (N 15, 22b) gevraagd; zie de volgende twee lemma''s. Uit de opgaven voor deze twee vragen zijn hier de woorden voor "band" bijeengezet, te zamen met het materiaal uit de andere bronnen. In de volgende lemma''s komen de specifieke benamingen voor de twee banden ter sprake. In bijna alle gevallen in Belgisch Limburg is ook het meervoud van het type band gegeven; het is dan ook toegevoegd in dit lemma. Bij type writsel werd voor Q 196 en 196a toegevoegd: wrong of knoop aan de band van een garve. In kaart 43 zijn de opgaven opgenomen die betrekking hebben op het aantal banden om de rogge (resp. koren-)schoof en om andere schoven. Het materiaal is aangevuld met dat van Goossens 1963, krt. 31. Zie afbeelding 7, a. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit N 15, 22a; A 23, 16; Lu 2, 34.2]
I-4
|
28909 |
gasijzer |
gasijzer:
gāsīzǝr (L368p Neeroeteren)
|
Hol persijzer dat verhit wordt in een apparaat op gas. De informanten van L 416, Q 88 en Q 99 melden dat zij geen gasijzers gebruiken. De informant van Q 198 kent het gasijzer niet. De informant van L 265 kent het gasijzer niet maar is wel bekend met het spiritusijzer. [N 59, 21c]
II-7
|
21315 |
gast |
gast:
gast (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
gast [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-1
|
18206 |
gat in een kledingstuk |
gat:
ein gaat in ein kous (L368p Neeroeteren),
gaat in ’n kous (L368p Neeroeteren)
|
een gat in een kous [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|