21321 |
getuigen |
getuigen:
getiege (L368p Neeroeteren),
gəty(3)̄gen (L368p Neeroeteren),
tuigen:
tiegen (L368p Neeroeteren)
|
getuigen [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
met veer spielen is gevaorlik (L368p Neeroeteren),
met veer spiëlen is gevôrlijk (L368p Neeroeteren),
met veur spiëlen is gevoarlek (L368p Neeroeteren),
mèt veer spieëlen is gevaarlik (L368p Neeroeteren)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
det is eine gevaorlike kèrel (L368p Neeroeteren),
det is eine gevôrlijke kairel (L368p Neeroeteren),
dèt is ijne gevaarlikke kèrel (L368p Neeroeteren),
enne gevoarlijke kêrel (L368p Neeroeteren)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
21322 |
gevangenis |
prison (<fr.):
Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis.
persōng (L368p Neeroeteren),
perzoͅŋ (L368p Neeroeteren),
preson (L368p Neeroeteren)
|
gevangenis [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19743 |
gevel |
faèade:
fasaat (L368p Neeroeteren),
gevel:
gēvəl (L368p Neeroeteren),
gēͅvəl (L368p Neeroeteren),
voorgevel:
viêrgevel (L368p Neeroeteren)
|
een schoone gevel [ZND 35 (1941)] || gevel aan de voorzijde van een woning || voorgevel van een woning
III-2-1
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gev"lich (L368p Neeroeteren),
gevelig (L368p Neeroeteren)
|
mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
dood:
doĕt (L368p Neeroeteren)
|
in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwɛlf (L368p Neeroeteren),
plafond:
plafǫŋ (L368p Neeroeteren),
welfsel:
w ̇ęlǝfsǝl (L368p Neeroeteren)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spęrǝx (L368p Neeroeteren)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
17564 |
gewricht |
elleboog en knie:
armen: elleboag
/ (L368p Neeroeteren),
gewricht:
gəvricht (L368p Neeroeteren),
gəvrixt (L368p Neeroeteren)
|
gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)] || hoe heet het gewricht van een lidmaat, d.i. de plaats waar de beenderen van armen of benen met elkaar verbonden zijn ? [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|