23758 |
heiligedag |
zondag in de week:
zònnig in de wèèk (L312p Neerpelt)
|
Een kerkelijke feestdag door de week die als zondag te vieren is [heiligedag, planke zondeg]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23893 |
heiligen, zaligen |
heiligen:
hèlligen (L312p Neerpelt)
|
De zaligen, de heiligen in de hemel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23391 |
heiligenbeeld |
beeld:
bilden (L312p Neerpelt),
heiligenbeeld:
heiligebild (L312p Neerpelt)
|
De beelden in de kerk, de kerkbeelden [beelde, bilde, fiegoere, sjtatoeë, hèlligebeelde, hilliejefijoere?]. [N 96A (1989)] || Een beeld van een heilige, gemaakt van hout, aardewerk, gips e.d. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23656 |
heiligenmedaille |
medaille (<fr.):
medallie (L312p Neerpelt)
|
Een rond of ovaalvormig lichtmetalen plaatje waarop Jezus of een heilige is afgebeeld [medalje, medallie, medallieje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23751 |
heiligenprentje |
prentje:
printjen (L312p Neerpelt)
|
Een heiligenprentje, santje, ter opwekking van de devotie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33724 |
heizeis |
heizeissie:
hęi̯zęi̯.si (L312p Neerpelt),
strouwselhaak:
strou̯sǝlhǭk (L312p Neerpelt),
vlagzeissie:
flaxsęi̯.si (L312p Neerpelt)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
26734 |
heizode |
heivlag:
hē̜i̯vlax (L312p Neerpelt)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
33708 |
heizode los- en stukploegen |
scheuren:
sxø̄rǝn (L312p Neerpelt),
stukbreken:
støkbrē̜kǝ (L312p Neerpelt)
|
[N 27, 16]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
barrier:
barīr (L312p Neerpelt),
hekken:
hɛkǝn (L312p Neerpelt),
poort:
port (L312p Neerpelt),
pǫrt (L312p Neerpelt)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
23906 |
hel |
hel:
hèl (L312p Neerpelt)
|
De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|