e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het gras maaien (het) gras afmaaien: t graos afmeien (Neerpelt) het gras afmaaien [ZND 35 (1941)] III-2-1
het heilig oliesel ontvangen bediend worden: bediend wèren (Neerpelt) Het H. Oliesel ontvangen. [N 96D (1989)] III-3-3
het heilig oliesel toedienen bedienen: bedienen (Neerpelt) Het H. Oliesel toedienen. [N 96D (1989)] III-3-3
het hooi is binnen is binnen: es˱ benǝ (Neerpelt) Gevraagd werd naar de dialekt-weergave van de uitdrukking "Het hooi is binnen". In Q 100 vult de zegsman dan aan: "Het hooi is onder de pannen ... en den erme man is oet de sjuur." Het onderwerp van de gegeven uitdrukkingen is steeds: hooi. [N 14, 127] I-3
het kalf afdraaien afdraaien: āfdręjǝ (Neerpelt), afsnijden: āfsnii̯ǝn (Neerpelt), afzagen: āfzāxǝn (Neerpelt) Het kalf met mechanische middelen ter wereld helpen. [N 3A, 54a] I-11
het land aftreden aftreden: ā.ftrę.i̯n (Neerpelt), āftrēǝ (Neerpelt) Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.] I-1
het misboek omdragen misboek omdragen: mesboek umdrejen (Neerpelt) Het misboek omdragen, van de epistel- naar de evangeliezijde van het altaar brengen. [N 96B (1989)] III-3-3
het orgel trappen doortrappen: doortrappen (Neerpelt) Het orgel treden of trappen, de blaasbalg tredend met lucht vullen en gevuld houden. [N 96B (1989)] III-3-3
het paard leiden leiden: lē̜i̯ǝn (Neerpelt) Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.] I-10
het paard met een dubbele lijn leiden dobbel kordeel: dǫbǝl kǝrdiǝl (Neerpelt), dobbele lijn: dǫbǝl lin (Neerpelt), met de dobbele koord varen: męt ˲dǝ dǫbǝl kōrt ˲vā.rǝn (Neerpelt) Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35] I-10