19675 |
hor |
raam:
rōͅm (L312p Neerpelt)
|
een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
17733 |
horen |
horen:
hyərə (L312p Neerpelt)
|
horen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
25411 |
horens verwijderen |
afkappen:
āfkapǝn (L312p Neerpelt),
āfkāpǝ (L312p Neerpelt)
|
Als de kop tot aan de horens afgehuid is, worden ze met een (hak)mes of een zaag bij de inplant verwijderd. In vele gevallen worden de horens met een bijl erafgeslagen. De woordtypen "blijven" en "ze aan het vel laten" duiden erop dat de horens a.h.w. aan de huid blijven vastzitten. [N 28, 42; monogr.]
II-1
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
arm:
ɛ̄rǝm (L312p Neerpelt),
stek:
stęk (L312p Neerpelt)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
’n gouwen herlozie (L312p Neerpelt)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
17812 |
houden |
houden:
hawen (L312p Neerpelt)
|
houden (houwen) [ZND m]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
gaarne zien:
iement gèer zien (L312p Neerpelt),
houden van:
hij held veul van Voeder en Moeder, van Pa en Moe, van nonk en tant, van de Meester en de gebuur, van den timmerman (L312p Neerpelt),
hɛi hoͅut vøl van voͅdər, mudər, van pa en ma, van oͅnkəl en tant, van mestər en byrman, van dən tɛmərman (L312p Neerpelt),
van iement hawen (L312p Neerpelt),
liefhebben:
iement liefhemmen (L312p Neerpelt)
|
Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
veekoopman:
viǝkōpman (L312p Neerpelt),
vetweider:
vɛ̄twɛi̯jǝr (L312p Neerpelt)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
32766 |
houten eg |
houteren [eg]:
hǫu̯.tǝrǝ [eg] (L312p Neerpelt)
|
De oude drie- of vierhoekige eg met houten hoofd- en dwarsbalkjes, waarin houten, later ook ijzeren tanden zaten; zie afb. 51, 52, 53 en 54. Waar men een houten eg gebruikte als onkruideg en/of als zaadeg, is aangegeven in de desbetreffende lemmata. Hieronder is de vorm die de houten eg ter plaatse kon hebben, voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
gaffel:
gafǝl (L312p Neerpelt),
schudgaffel:
sxøt˲gafǝl (L312p Neerpelt)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|