e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruik kan: kan (Neerpelt), kruik: kroek (Neerpelt), kruuk (Neerpelt) kruik [ZND 29 (1938)] III-2-1
kruim greumel: grummels (Neerpelt), kruimel: kruimels (Neerpelt), wit, het -: Syst. Frings  wet ˃van ət ˂brūu̯ət (Neerpelt) Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] || kruim [ZND 29 (1938)] III-2-3
kruimel greumel: grøͅməl bruət (Neerpelt) kruimel brood [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
kruin kruin: kroen (Neerpelt), kroeën (Neerpelt), krun (Neerpelt) de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] III-1-1
kruipend ongedierte kruipend gewormt: krupənt gəwø.rmt (Neerpelt) wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2
kruis kruis: e kruus, twieë kruusen (Neerpelt), ien kruus, twee kruusen (Neerpelt), ien kruus, twie kruuzen (Neerpelt), krȳ.s (Neerpelt), krȳs (Neerpelt), krūs (Neerpelt) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9, III-3-3
kruisbeeld kruis: kruus (Neerpelt), kruisbeeld: kruusbild (Neerpelt), n kruusbild  ə krysbild (Neerpelt), lieveheer: ene lieve heer  ənə livə hiər (Neerpelt) Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)] III-3-3
kruisbeen kruisbeen: krysbiǝn (Neerpelt), krūtsbīǝn (Neerpelt) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes kroenzel: kronsele (Neerpelt, ... ), krunsəl (Neerpelt) kruisbes [ZND 16 (1934)] I-7
kruiselings eggen kruisweegs [eggen]: krȳ.swexs (Neerpelt) Bij de bewerking van stoppelland zowel als bij onkruidbestrijding egt men het stuk vaak kruisvormig, d.w.z. in de lengte en in de breedte. Gewoonlijk worden alleen brede akkers op deze wijze bewerkt; wanneer men een smalle akker (ook) in de breedte egt, moet er immers veel vaker gekeerd worden, wat meer tijd vraagt dan wanneer men die akker (nog eens) in de lengte egt. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zij verwezen naar de toelichting op het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 84b] I-2