e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oliekoek oliekoek: Syst. Frings  ōlīkuk (Neerpelt) In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)] III-2-3
oliemolen slagmolen: slā.x[molen] (Neerpelt) Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.] II-3
omboorden afbiezen: afbiezen (Neerpelt), afzomen: āfzȳjmǝn (Neerpelt) Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW] II-7
omgang van de toren rondelom: rondtelum (Neerpelt) De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)] III-3-3
omheinde wei afgemaakte wei: āvgǝmaqdǝ węi̯ (Neerpelt) Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.] I-8
omheinen afmaken: āfmākǝ (Neerpelt), afspannen: afspannen (Neerpelt), afzetten: afzetten (Neerpelt) Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.] I-8
omheining omheining: ǫmhē̜neŋ (Neerpelt), tuin: tūn (Neerpelt) De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.] I-8
omheining van het kerkhof tuin: WNT: tuin, I. Datgene wat tot af- of omperking dient.  toewn (Neerpelt) De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)] III-3-3
omhulsel van het teellid koker: kōkǝr (Neerpelt) Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b] I-9
omkeren kappen: kappen (Neerpelt), omkappen: ømkapǝ (Neerpelt) Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.] II-1