e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roek roek: roek (Neerpelt) roek III-4-1
roep- en lokwoord voor de gans kwaak: kwāk (Neerpelt) Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6] I-12
roep- en lokwoord voor de kalkoen koek, koek: kuk, kuk (Neerpelt) Men kan de kalkoen roepen door het geluid van hen na te bootsen. Omdat ze vaak grootgebracht worden samen met de kippen, worden ze ook wel (L 191 (Afferden), 245b (Tienray), Q 2 (Hasselt), 192 (Margraten), 195 Sint-Geertruid)) gelokt met roepwoorden voor kippen. Een andere mogelijkheid tot lokken is dat men fluit of een bepaald keelgeluid (L 360 (Bree)) maakt. [L 47, 9C; A 6, 4] I-12
roep- en lokwoord voor de kip tjiep: tjip (Neerpelt), tjiep, tjiep: tjip, tjip (Neerpelt), tok, tok: tuk, tuk (Neerpelt), tsjiep, tjsiep, tsjiep: tšep, tšep, tšep (Neerpelt) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kuiken tjiep, tjiep: tjip, tjip (Neerpelt), tsjiep, tsjiep, tsjiep: tšep, tšep, tšep (Neerpelt) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus, kuus: køš, køš (Neerpelt) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roepen van de hengst naar de aankomende merrie joechelen: juxǝlǝn (Neerpelt), roepen: rūǝpǝn (Neerpelt) Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c] I-9
roeper roeper: ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  ⁄rupər (Neerpelt) afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] III-3-1
roepwoord voor de geit met, met: męt, męt (Neerpelt) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de stier mannetje: mɛnǝkǝ (Neerpelt) [N 3A, 13] I-11