24236 |
roerdomp |
roerdomp:
roerdomp (L312p Neerpelt)
|
roerdomp
III-4-1
|
20819 |
roeren |
roeren:
ruren (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
rurən (L312p Neerpelt),
ry(3)̄rə (L312p Neerpelt),
ryrən (L312p Neerpelt)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
19606 |
roerzeef |
zij:
zeͅi̯ (L312p Neerpelt)
|
zift voor soep of groenten (fr. passoire) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
25088 |
roest |
roest:
rust (L312p Neerpelt)
|
roest (roester) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
19923 |
roestvlek |
roestplek:
rustplɛk (L312p Neerpelt)
|
roestvlek (in het linnen) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (L312p Neerpelt),
rog(ge):
rǫgǝ (L312p Neerpelt)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
pompernikkel:
Syst. Frings Duits brood: koren is in korrels daarin gedaan
pompernikkel (L312p Neerpelt),
roggebrood:
rogge brūäot (L312p Neerpelt),
zwart brood:
zwart brood (L312p Neerpelt),
zwart brūd (L312p Neerpelt)
|
Kent uw dialect het woord pompernikkel = bepaald soort roggebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || roggebrood [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
20674 |
roggemeelpap |
roggemeelpap:
Syst. Frings
roͅgəmɛ̄lpap (L312p Neerpelt)
|
Pap van roggemeel (prol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
overgooier:
aovergoejer (L312p Neerpelt),
overrok:
aoverrok (L312p Neerpelt)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt),
roͅk (L312p Neerpelt)
|
Hoe noemt U in het algemeen een rok? [N 62 (1973)] || rok (kledingstuk voor vrouwen) [ZND B1 (1940sq)] || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|